Getijden voor de overledenen
Voor meerdere overledenen

Lezingendienst

Openingsvers

God, kom mij te hulp. Heer, haast u mij te helpen. Eer aan de Vader en de Zoon en de heilige Geest. Zoals het was in het begin en nu en altijd en in de eeuwen der eeuwen. Amen. Alleluia.

Hymne

O God, die leeft van voor de tijd
en die de bron des levens zijt,
gedoemd ten dode zijn wij, Heer,
om onze schuld: zie op ons neer.
Gij stelt uw strenge wet, o Heer,
en aarde keert tot aarde weer.
O, laat ons in de laatste pijn
met U verzoend en zalig zijn.
Wij zijn geschapen naar uw beeld;
Gij hebt uw geest ons meegedeeld,
uw levens adem als een zaad,
dat eeuwig is, dat niet vergaat.
O hoop en troost, Gij neemt ons aan
in Christus die is opgestaan,
zodat Gij ons herleven doet,
vol nieuwe kracht en levensmoed.
Laat hen, die thans zijn heengegaan,
nu in uw heerlijkheid bestaan,
want Christus is hun hoop geweest,
hun heil: de zalving van de Geest.
Laat ons uw glorie binnengaan
als ’t aardse leven is gedaan,
dan zetten wij het loflied in
voor U, ons einde, ons begin.

Psalmodie

Ant 1: Uit aarde hebt Gij mij gevormd en met een lichaam hebt Gij mij bekleed; doe mij opstaan, Heer, mijn Verlosser, op de laatste dag.

Psalm 40 (39), 2-14.17-18, I

Dankzegging en gebed om hulp Slachtoffers en gaven hebt Gij niet gewild, maar Gij hebt voor Mij een lichaam bereid (Heb. 10, 5).
2 Met groot vertrouwen heb ik op de Heer gehoopt   en Hij sloeg acht op mij. 3 Hij heeft geluisterd naar mijn roepen,   mij uit de modderpoel van leed gered.   Mijn voeten zette Hij op vaste grond,   Hij gaf mijn schreden kracht. 4 Hij legde in mijn mond een nieuw gezang,   een lied voor onze God.  _   Nu zullen allen die het zien God vrezen   en hopen op de Heer. 5 Gelukkig hij die op de Heer zijn hoop stelt,   niet op verwaanden en bedriegers let. 6 Hoe talrijk zijn uw wonderdaden, Heer mijn God,  °   hoe groot de zorg die Gij aan ons besteedt:   niemand is U gelijk!   Als ik het heel en al verhalen moest,   het zou teveel zijn om te noemen.  _ 7 Gij hebt geen offer of geschenk gewild,   Gij hebt mijn oor geopend;   Gij vraagt geen brandoffer, geen zoenoffer van mij, 8 dus zei ik: ‘Ja, ik kom!’   Want in de boekrol staat van mij geschreven 9 dat ik uw wil volbreng.   Mijn God, dat is het wat ik wil,   uw wet staat in mijn hart geschreven.  _
  Eer aan de Vader en de Zoon   en de heilige Geest.   Zoals het was in het begin en nu en altijd   en in de eeuwen der eeuwen. Amen.
Ant 1: Uit aarde hebt Gij mij gevormd en met een lichaam hebt Gij mij bekleed; doe mij opstaan, Heer, mijn Verlosser, op de laatste dag.
Ant 2: Gewaardig U mij te verlossen; Heer, haast U helpen.

Psalm 40 (39), 2-14.17-18, II

10 Aan velen heb ik uw rechtvaardigheid bekendgemaakt,   ik hield mijn lippen niet gesloten, Heer, Gij weet het. 11 Nooit heb ik uw rechtvaardigheid verborgen in mijn hart,   uw trouw, uw bijstand heb ik steeds verkondigd.   Ik maakte geen geheim van uw barmhartigheid,   noch van uw trouw, waar vele mensen waren.  _ 12 Onthoud mij dan niet uw erbarming, Heer,   laat uw genade en uw trouw mij steeds omringen. 13 Want rampen zonder tal bedreigen mij,   mijn zonden houden mij gevangen zonder uitzicht.   Het zijn er meer dan haren op mijn hoofd,   de moed is mij ontzonken.  _ 14 Gewaardig U mij te verlossen, Heer,   Heer, haast U mij te helpen! 17 Laat jubelen van blijdschap die U zoeken  °   en steeds getuigen: ‘Groot is God!’,   die uitzien naar uw heil. 18 Al ben ik ook ellendig en armoedig,   de Heer draagt zorg voor mij.   Mijn helper en bevrijder zijt Gij toch;   mijn God, blijf dan niet talmen!  _
  Eer aan de Vader en de Zoon   en de heilige Geest.   Zoals het was in het begin en nu en altijd   en in de eeuwen der eeuwen. Amen.
Ant 2: Gewaardig U mij te verlossen; Heer, haast U helpen.
Ant 3: Mijn ziel heeft dorst naar God, de God die leeft, zal ik Hem ooit bereiken en zijn aanschijn zien?

Psalm 42 (41)

Verlangen naar God in zijn heiligdom Wie dorst heeft kome. Wie wil, neme het water des levens (Apok. 22, 17).
2 Zoals het hert de beekjes zoekt,   zo zoekt mijn geest naar U, mijn God. 3 Mijn ziel heeft dorst naar God, de God die leeft,   zal ik Hem ooit bereiken en zijn aanschijn zien?  _ 4 Mijn tranen zijn mijn brood geworden dag en nacht,   want aldoor vragen zij: ‘Waar is uw God?’ 5 Ik denk eraan met weemoed in het hart,   hoe ik naar Gods verblijf trok in de mensenstroom:   Ik liep vooraan in deze feeststoet mee,   terwijl rondom mij lof en jubel klonken.  _ 6 Waarom zijt gij bedroefd, mijn ziel, waarom opstandig?  °   vertrouw op God, eens zal ik Hem weer loven,   mijn Redder en mijn God.  _ 7 In mijn neerslachtigheid denk ik aan U   in het Jordaanland, op de heuvels bij de Hermon; 8 Daar roept de ene bergbeek tot de ander  °   met het geklater van een waterval:   zo valt ook over mij uw stortvloed neer.  _ 9 Bij dag verleent de Heer mij zijn genade.   en in de nacht prijs ik de God die leven geeft. 10 Ik zal Hem zeggen: ‘Gij, mijn Rots, vergeet Ge mij?   Waarom dan loop ik treurig rond, door vijanden gekweld?’ 11 De hoon van mijn bestrijders pijnigt mijn gebeente,   want aldoor vragen zij: ‘Waar is uw God?’  _ 12 Waarom zijt gij bedroefd, mijn ziel, waarom opstandig?  °   vertrouw op God, eens zal ik Hem weer loven,   mijn Redder en mijn God.  _
  Eer aan de Vader en de Zoon   en de heilige Geest.   Zoals het was in het begin en nu en altijd   en in de eeuwen der eeuwen. Amen.
Ant 3: Mijn ziel heeft dorst naar God, de God die leeft, zal ik Hem ooit bereiken en zijn aanschijn zien?

Vers

Onmetelijk, Heer, is uw goedheid.
Laat mij leven zoals Gij bepaalt.

Eerste lezing met Responsorium

Uit de eerste brief van de heilige apostel Paulus aan de christenen van Korinte 15, 12-34
De verrijzenis van Christus is de hoop voor de gelovigen.
Broeders en zusters, als wij verkondigen dat Christus uit de doden is opgestaan, hoe kunnen dan sommigen onder u beweren, dat er geen opstanding van de doden bestaat? Als er geen opstanding van de doden bestaat, is ook Christus niet verrezen. En wanneer Christus niet is verrezen, is onze prediking zonder inhoud en uw geloof eveneens. Dan volgt zelfs dat wij over God een vals getuigenis hebben afgelegd; want dan hebben wij tegen God in getuigd dat Hij Christus ten leven heeft gewekt, wat Hij niet gedaan heeft, indien, zoals zij beweren, de doden niet verrijzen. Want als de doden niet verrijzen, is ook Christus niet verrezen, en als Christus niet is verrezen, is uw geloof waardeloos en zijt gij nog in uw zonden. Dan zijn ook zij die in Christus ontslapen zijn verloren. Indien wij enkel voor dit leven onze hoop op Christus hebben gevestigd, zijn wij de beklagenswaardigste van alle mensen.
Maar zo is het niet! Christus is opgestaan uit de doden, als eersteling van hen die ontslapen zijn. Want omdat door een mens de dood is gekomen, komt door een mens ook de opstanding der doden. Zoals allen sterven in Adam, zo zullen ook allen in Christus herleven. Maar ieder in zijn eigen rangorde: als eerste en voornaamste Christus, vervolgens bij zijn komst, zij die Christus toebehoren; daarna komt het einde, wanneer Hij het koningschap aan God de Vader zal overdragen, na alle heerschappijen en alle machten en krachten te hebben onttroond. Want het is vastgesteld dat Hij het koningschap zal uitoefenen, tot Hij al zijn vijanden onder zijn voeten heeft gelegd. En de laatste vijand die vernietigd wordt, is de dood. Immers, alles heeft Hij aan zijn macht onderworpen. Maar wanneer Hij zegt:’Alles is onderworpen’, dan natuurlijk met uitzondering van Hem die alles aan Hem onderworpen heeft. En wanneer alles aan Hem onderworpen is, dan zal ook de Zoon zelf zich onderwerpen aan Degene die het al aan Hem onderwierp, opdat God zij alles in allen.
Verder, wat hebben zij die zich voor de doden laten dopen, hieraan, als er in het geheel geen doden worden opgewekt? Waarom laten zij zich nog voor hen dopen? En wijzelf, waarom zouden wij ons elk ogenblik aan gevaren blootstellen? Dagelijks sterf ik, zowaar als ik roem draag op u in Christus Jezus onze Heer. Wat baat het mij dat ik in Eféze om zo te zeggen met de wilde beesten gevochten heb, als de doden niet verrijzen? Laat ons dan maar eten en drinken, want morgen gaan we dood. Maakt uzelf niets wijs: ‘slechte omgang bederft goede zeden’. Wordt weer nuchter en bezonnen, en zondigt niet meer. Sommigen hebben blijkbaar geen besef van God. Het spijt me dat ik het moet zeggen.

1 Kor. 15, 25-26; vgl. Apok. 20, 13.14
Christus moet het koningschap uitoefenen tot God al zijn vijanden onder zijn voeten heeft gelegd. De laatste vijand die vernietigd wordt, is de dood.
Dan zullen de dood en de onderwereld hun doden teruggeven en zelf in de vuurpoel worden geworpen.
De laatste vijand die vernietigd wordt, is de dood.

Tweede lezing met Responsorium

Uit een preek van de heilige Anastasius, bisschop van Antiochië († 599), over de verrijzenis van de Heer.
Christus zal ons armzalig lichaam van gedaante veranderen.
‘Daarvoor is Christus gestorven en weer levend geworden: om Heer te zijn over doden en levenden’ (Rom. 14, 9) . Maar ‘God is geen God van doden maar van levenden’ (Lc. 20, 38) . De doden over wie de Levende heerst, zijn dus niet langer dood maar levend! Daarom heerst het leven over hen, opdat zij leven en niet langer de dood vrezen, zoals ‘Christus, eenmaal van de doden verrezen, niet meer sterft’ (Rom. 6, 9) .
Aldus verrezen en van het bederf bevrijd, zullen zij de dood niet meer zien. Zij zullen delen in de verrijzenis van Christus, zoals Hij deelde in hun dood. Want om geen andere reden is Hij afgedaald in de aarde, naar de plaats die voor eeuwig vergrendeld was, dan ‘om de bronzen poorten open te breken, en de ijzeren grendels stuk te slaan’ (Ps. 107 (106), 15) . Hij is daarin neergedaald om ons leven uit het bederf naar zich toe te voeren en ons de vrijheid te geven in plaats van de slavernij.
Al schijnt deze uitvoering van Gods heilsplan nog niet voltooid - mensen sterven nog altijd en hun lichaam vergaat -, dit mag nog geen reden tot ongeloof zijn. Want van alle bovengenoemde goederen bezitten wij nu reeds een onderpand in Hem die het eerst van ons verrezen is. In Hem hebben wij de hoogten van de hemel bereikt om er te zetelen met Hem die ons met zich in den hoge heeft meegevoerd, zoals Paulus ergens zegt: ‘Hij heeft ons samen met Hem doen opstaan en zetelen in de hemelen, in Christus’ (Ef. 2, 6) .
Maar de voltooiing zullen wij pas bereiken wanneer de tijd is gekomen die door de Vader is vastgesteld, als we het kinderlijke zullen afleggen en volmaakt mens zullen zijn. Want de eeuwige Vader heeft dit zo bepaald: de eenmaal geschonken gave blijft onaangetast en kan niet meer ongedaan worden gemaakt door een terugval in het kinderlijke.
Is het nodig te zeggen dat het lichaam van de Heer als een geestelijk lichaam verrezen is? Paulus getuigt immers van het lichaam: ‘een natuurlijk lichaam wordt gezaaid en een geestelijk lichaam verrijst’ (1 Kor. 15, 44) . Dat wil zeggen: het wordt van gedaante veranderd om te delen in de glorievolle gedaanteverandering van Christus onze leidsman, die ons is voorgegaan. Ook hiervan was de Apostel zich bewust, toen hij zei dat dit aan alle mensen te beurt zal vallen dank zij Christus ‘die ons armzalig lichaam van gedaante zal veranderen om het gelijkvormig te maken aan zijn verheerlijkt lichaam’ (vgl. Fit. 3, 21) .
Als dus die gedaanteverandering een verandering is in een geestelijk lichaam en als dit gelijkvormig is aan het verheerlijkt lichaam van Christus, waarmee Hij is verrezen, dan is het hetzelfde lichaam, dat ‘gezaaid werd in geringheid’ (1 Kor. 15, 43) , maar veranderd is in heerlijkheid.
Maar omdat Hij dit lichaam naar de Vader heeft gevoerd als de eerste gave van onze natuur, zal Hij ook de hele mensheid naar de Vader voeren. Want dit heeft Hij beloofd toen Hij zei: ‘Wanneer Ik van de aarde zal zijn omhooggeheven, zal Ik allen tot Mij trekken (Joh. 12, 32) .

Joh. 5, 28-29; 1 Kor. 15, 52
Allen die in de graven zijn zullen de stem van Gods Zoon horen. Dan zullen zij die het goede deden, opstaan ten leven, maar die het kwade deden, opstaan ten oordeel.
Opeens, in een oogwenk, bij de laatste bazuin zullen de doden verrijzen in onvergankelijkheid.
Dan zullen zij die het goede deden, opstaan ten leven, maar die het kwade deden, opstaan ten oordeel.

Afsluitend gebed

Laat ons bidden.
God, Gij hebt uw eniggeboren Zoon, na zijn overwinning op de dood, uw koninkrijk doen binnengaan. Laat uw dienaren (N. en N.) delen in zijn overwinning en voor eeuwig U aanschouwen, hun Schepper en Verlosser. Door onze Heer Jezus Christus, uw Zoon, die met U leeft en heerst in de eenheid van de heilige Geest, God, door de eeuwen der eeuwen.
Amen.

Loven wij de Heer.
Wij danken God.